33355 |
voorstaldeur |
deeldeur:
dē̜ ̞ldø̄r (L163a Milsbeek)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|
32740 |
voorste keerstrook |
vooreind:
vø̜rę̄nt (L163a Milsbeek)
|
De wendakker die aan de akkeringang of aan de weg ligt of het dichtst bij huis gelegen is. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 51a; N 11A, a; A 33, 5]
I-1
|
33975 |
voorstrengen |
voorreep:
vø̜rrēp (L163a Milsbeek),
voorstreng:
(enkelv)
vø̜rstręŋ (L163a Milsbeek)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10, I-13
|
34166 |
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen |
verwerpen:
(de koe heeft) vǝrwø̜rpǝ (L163a Milsbeek)
|
[N 3A, 41b]
I-11
|
34583 |
voorwand |
voorbred:
vø̜rbrɛt (L163a Milsbeek)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|
33175 |
vorentrekker |
vorentrekker:
vōrǝntrękǝr (L163a Milsbeek)
|
Het gereedschap, een soort hak met een pijlpuntig blad, om pootvoren te trekken. In sommige gevallen, zoals in lijst N 18, werd aan de zegslieden het gevraagde gereedschap alleen getoond op een tekening en werd hun gevraagd het stuk gereedschap te benoemen. In andere gevallen, zoals in lijst N 12 over de aardappelteelt, werd een stuk gereedschap omschreven en werd het doel aangegeven. De opgaven die deze verschillende vragen opgeleverd hebben zijn niet altijd eenduidig te onderscheiden. In dit geval van de vorentrekker blijkt uit de antwoorden dat men het gereedschap en met name de grotere exemplaren, ook kan gebruiken om aan te aarden. Zodoende lopen de termen van dit lemma gedeeltelijk parallel met die uit paragraaf 3. Zie derhalve ook de lemmaɛs Aardaardhak, Aanaardploeg en Aanaardhandploeg [N 18, 43; monogr.]
I-5
|
19712 |
vork |
verket:
vərkɛt (L163a Milsbeek),
vork:
vøͅrk (L163a Milsbeek)
|
eetvork || vork
III-2-1
|
29670 |
vormbak |
zesbaksvorm:
zęs˱baks˲vø̜rǝm (L163a Milsbeek)
|
Houten, soms met ijzer beslagen bak waarmee stenen worden gevormd. De vormbak kon wel of niet voorzien zijn van een bodem. De lange zijden van de bak waren doorgaans naar buiten verlengd om als handgrepen te dienen. Zoɛn handvat werd in Q 121 een griff (jref) genoemd. Volgens Persoons (pag. 40/41) was de enkelvorm meestal in ijzer uitgevoerd en had hij een losse, niet uitneembare bodem die voorzien was van gaten. De dubbelvorm was een rechthoekig houten raampje zonder bodem, dat door een schot in twee gelijke vakjes verdeeld was en met dun plaatijzer beslagen werd. Zie afb. 18 en 19.' [N 98, 74; monogr.]
II-8
|
29694 |
vormbakpers |
pers:
pas (L163a Milsbeek)
|
Steenpers waarbij de bereide klei door een persblok in vormbakken wordt geperst. Doorgaans werd in het onderzoeksterrein gebruik gemaakt van een vormbakpers die werd ontworpen door Johannes Aberson te Olst, de zgn. Abersonpers. Zie ook afb. 22. De vormbakpers werd aanvankelijk aangedreven door een paard, later door een stoommachine. Hierdoor werd de hoofdas in beweging gezet. De klei viel van de transportband in een trechtervormige maalketel, waarin de kleimassa fijngemalen werd. Vervolgens werd de brei in de richting van roosters gedreven, waarvan het aantal overeenkwam met de hoeveelheid stenen die in een vormbak tegelijk kon worden gevormd. De onderschuiver schoof de vormen onder de pers. Gelijktijdig duwde een glijstoeltje zowel een lege vorm onder de roosters als de door het persblok gevulde vorm onder de pers uit. Met het afstrijkmes streek de afstrijker de overtollige klei van de vorm af, later werd dit werk ook wel automatisch gedaan. De vormbakpers werd doorgaans gebruikt bij zeer natte klei, in tegenstelling tot de strengpers die vrij droge klei als grondstof verwerkte - Geuskens, pag. 76. [N 98, 92; monogr.]
II-8
|
29709 |
vormen schoon krabben |
schrapen:
sxrǭpǝ (L163a Milsbeek)
|
De achtergebleven stukjes klei, vooral in de hoeken van de vormen, verwijderen. [monogr.]
II-8
|