e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Milsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winddroog winddroog: wintdrø̄x (Milsbeek) De toestand waarin het leer geklopt moet worden, niet te nat, niet te droog. [N 60, 99a] II-10
winde winde: wie.nd (Milsbeek) windvoorn III-4-2
winderig weer winderig (weer): wīēnderig wéér (Milsbeek) winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] III-4-4
windhoos heks: ⁄n hèks (Milsbeek), trilheks: trilhéks (Milsbeek) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] || windhoos III-4-4
winkel leerhok: lę̄rhǫk (Milsbeek) Het kantoor en het magazijn waar men het leer uitgaf; soms tevens ook de werkplaats. [N 60, 219b] II-10
winterkoninkje heggenstotertje: hèggestötterke (Milsbeek) winterkoninkje III-4-1
wintervoor wintervoor: wēntǝr[voor] (Milsbeek) Met de wintervoor bedoelt men de voren die in het najaar zodanig geploegd worden, dat de akker in de winter goed kan uitvriezen. Dat kunnen brede en ondiepe voren zijn, die de voorlopig onder te ploegen mest bedekken, maar ook de walletjes die ontstaan wanneer men telkens twee voren tegen elkaar ploegt. Met de in dit lemma vermelde termen wordt niet alleen het voortype bedoeld maar ook - wat vooral voor de meervoudsvormen geldt - het geheel van voren die men met het oog op de winter geploegd heeft, de op wintervoren geploegde akker zelf. Voor het (...)-gedeelte van de varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 59a; N 11A, 113d + 137 m; monogr.] I-1
wisselen van tanden breken: brēkǝ (Milsbeek) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
wisselvallig weer t weer staat te luimen]: ⁄t stèt te luustere (Milsbeek) niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] III-4-4
witte aalbes witte beren: wittebèèr (Milsbeek) aalbes I-7