34094 |
driespeen |
driedemer:
dridēmǝr (L163a Milsbeek)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66]
I-11
|
31138 |
drievoet |
klinkleest:
kleŋklest (L163a Milsbeek),
klinkvoet:
kleŋkvut (L163a Milsbeek)
|
De ijzeren driepoot met drie klinkvoeten. Volgens Knöfel (I, pag. 244 en 245) bezit deze driepoot "een grooten en een kleinen voet benevens een stang voor de hak. Staat een der voeten ten gebruike omhoog, dan rust het toestel op de beide andere en blijft daarop staan. De schoen of laars wordt op een der voeten gestoken, waarna de zool of hak met metalen stiften kan bevestigd (geklonken) worden." Zie afb. 67. [N 60, 147b; N 60, 244a]
II-10
|
18866 |
driftig |
bitsig:
Dat is ennen bitsige kèl Toen ie ziene zin nie kreeg, lie.p ie bitsig nor huus
bitsig (L163a Milsbeek)
|
driftig
III-1-4
|
27354 |
drijven |
pinnen:
penǝ (L163a Milsbeek)
|
Het op de goede plaats brengen van de loopzool met behulp van een spanriem en een hamer. Over de zool, die voorlopig is vastgezet, spant men de spanriem en met de punt van de hamer drukt men de spanriem achterwaarts. Men beklopt de zool en zet deze met enige houten pinnen vast. [N 60, 102]
II-10
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
sopton:
sǫpton (L163a Milsbeek)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
34333 |
drinken bij de zeug |
klokken:
klukǝ (L163a Milsbeek)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glas (L163a Milsbeek)
|
glas
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
bierglas:
bierglas (L163a Milsbeek),
schopje:
sxøͅpkə (L163a Milsbeek),
schopjesglas:
sxøͅpkəs˃glas (L163a Milsbeek)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] || glas op voetje
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
weterkuil:
wętǝrkyl (L163a Milsbeek),
zuipgat:
zypgat (L163a Milsbeek)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
34236 |
droge koe |
droge koe:
drø̄gǝ ku (L163a Milsbeek)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|