33701 |
droge plekken in moeras |
leemkop:
leemkop (L163a Milsbeek)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
aandrogen:
āndrø̜̄gǝ (L163a Milsbeek)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20507 |
dronkaard |
drankmolen:
drāŋkmø̄lə (L163a Milsbeek),
drankorgel:
drāŋk˂øͅrgəl (L163a Milsbeek),
proeverd:
pry(3)̄vərt (L163a Milsbeek),
zuipkont:
zypkōnt (L163a Milsbeek),
zuiplap:
zyplap (L163a Milsbeek),
zuipnikkel:
zypnekəl (L163a Milsbeek)
|
drinkebroer || drinker || drinker, iemand die veel drinkt || zuiplap
III-2-3
|
20635 |
dronken |
zat:
zat (L163a Milsbeek)
|
dronken
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
t blijft over]:
⁄t wéért hin (L163a Milsbeek)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
handdoek:
hant˂duk (L163a Milsbeek),
hant˂dūk (L163a Milsbeek),
schoteldoek:
sxotəlduk (L163a Milsbeek),
sxotəldūk (L163a Milsbeek)
|
theedoek
III-2-1
|
29718 |
droogplaats |
baan:
bǭn (L163a Milsbeek)
|
Het gedeelte van de steenbakkerij waar de vormelingen werden omgeslagen om te drogen tot ze hanteerbaar waren. De droogplaats werd voor de campagne gëgd, zonodig met zand opgevuld en met een verzwaard raamwerk gesleept, zodanig dat het oppervlak naar de kanten licht afhelde. Vervolgens werd het geheel gewalst - Geuskens, pag. 97. Drie meter breedte van de baan werd in Q 17 een zats (zats) genoemd. Was zoɛn stuk volgelegd, dan werd de vormtafel verplaatst. Zie ook het lemma ɛomzettenɛ.' [N 98, 95; monogr.]
II-8
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drø̄xstǭn (L163a Milsbeek)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
20565 |
dropwater |
sapzoet:
sap˃zy(3)̄t (L163a Milsbeek),
schuimpje:
sxymkə (L163a Milsbeek)
|
dropwater
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
smiezelig weer:
smīēzerig wéér (L163a Milsbeek)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|