33226 |
grove zeef, voor consumptieaardappelen |
grove zift:
grǫfǝ zeft (L163a Milsbeek)
|
De meest grove of bovenste zeef; hierdoor worden de grootste aardappelen afgezonderd van de rest. Deze dienen voor de consumptie. Omschrijvende antwoorden als "grote zeef" zijn hier niet opgenomen. In Belgisch Limburg is zeef onzijdig en moet men voor grove zeef wel grof zeef lezen. [N 12, 34a]
I-5
|
21331 |
gulden |
god zij met ons:
god zij mit oons (L163a Milsbeek),
gulden:
gulden (L163a Milsbeek)
|
gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19075 |
gunnen |
doorgaan:
ze gét dör (L163a Milsbeek)
|
ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34065 |
guste koe |
kween:
kwēn (L163a Milsbeek)
|
Jong rund dat maar niet voor de eerste keer drachtig te krijgen is. [N 3A, 24]
I-11
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
ozelig (weer):
Brrr, t is zoe.r én oozelig wèèr vandaag. Ik vuul mien mar oozelig.
oozelig (L163a Milsbeek),
schebbig:
schèbbig (L163a Milsbeek),
zuur (weer):
zōēr wéér (L163a Milsbeek)
|
guur, kil || huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
haag:
hǭx (L163a Milsbeek)
|
Het hagebed met de daarop schuin en kruiselings opgestapelde vormelingen. Schuermans (Algemeen Vlaamsch Idioticon) merkt op pag. 169 over haag op: ø̄̄eene rij opeengestapelde ongebakken tichelstenen, die men alzoo verder laat droogen en, als het regent, met matten overdekt. Zoo zegt men: ɛde brikken of tichelsteenen staan in de hagenɛ(Limb.).ø̄̄' [N 98, 101; monogr.; L 26, 10]
II-8
|
29738 |
haaghut |
schop:
sxǫp (L163a Milsbeek)
|
Lange overkapping op palen die diende om de hagen te beschermen tegen regen. Aan de slagzijde ervan plaatste men rietmatten. Zie ook afb. 24. [N 98, 109; monogr.]
II-8
|
26952 |
haak |
haak:
hōk (L163a Milsbeek
[(meervoud: hø̜̄k)]
)
|
De haak of haken (bijvoorbeeld op bottines) waar de veter omheen geslagen wordt. [N 60, 31b]
II-10
|
18446 |
haak [wld ii.10, p.28] |
haak:
Mv. hèùk.
hóók (L163a Milsbeek)
|
De haken (b.v. op bottines waar de veter omheen geslagen kan worden? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30948 |
haalpijp |
stempelaambeeld:
stempelaambeeld (L163a Milsbeek)
|
Een werktuigje om koperen ringetjes in de rijggaten te bevestigen, bestaande uit een pijpje en een ijzeren pin die in dat pijpje past. Zie afb. 28. [N 60, 46c]
II-10
|