id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20820 | ham, hesp | schink: sxeŋk (Milsbeek), sxēŋk (Milsbeek) | (rauwe gedroogde) ham III-2-3 |
29773 | handbeschermers | handleren: hãntlē̜rǝ (Milsbeek) | Vingerloze handschoenen, uit leer of een oude binnenband vervaardigd, ter bescherming van de handen tegen het schuren bij het laden en lossen. [N 98, 159; monogr.] II-8 |
33305 | handcultivator | extirpator: pǭtǝr (Milsbeek) | Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.] I-5 |
19691 | handdoek | handdoek: hant˂duk (Milsbeek), hant˂dūk (Milsbeek) | handdoek III-2-1 |
21519 | handgeld | handgeld: haandgaelt (Milsbeek), voorschot: vörschòt (Milsbeek) | eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)] III-3-1 |
18906 | handig | handig: Vat die kist mar ónder de ra.nd ân, da beurt héndiger Da kan ik héndig héndig (Milsbeek) | handig, gemakkelijk III-1-4 |
27222 | handlanger | handlanger: hāntlaŋǝr (Milsbeek), opperman: ypǝrman (Milsbeek [(idem)] ), ø̜pǝrman (Milsbeek [(idem)] ) | Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld] II-9 |
29922 | handlangeren | opperen: ypǝrǝ (Milsbeek), ø̜pǝrǝ (Milsbeek) | De metselaar helpen bij zijn werkzaamheden door onder meer metselstenen aan te dragen en mortel klaar te maken. [N 30, 2b; N 30, 2c; monogr.] II-9 |
30821 | handleer | handleer: hantlę̄r (Milsbeek) | Stuk leer in de vorm van een handschoen zonder vingerstukken, gebruikt bij zwaar werk ter bescherming van de hand. [N 60, 220b] II-10 |
32662 | handvat aan de ploegstaart | sleper: slę̄i̯pǝr (Milsbeek) | De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.] I-1 |