30827 |
hielpartij |
hak:
hak (L163a Milsbeek)
|
Het gedeelte van de schoen achter het hol. [N 60, 168b]
II-10
|
18496 |
hielpartij [wld ii.10, p. 7] |
hak:
hàk (L163a Milsbeek)
|
Alles van de schoen achter het hol? (hielpartij?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
hielstukje:
Bezetstuk in de hak aan de binnenkant (van bezaan of split als voeringleer).
hiĕlstukskə (L163a Milsbeek),
stijfkap:
stiĕfkàp (L163a Milsbeek)
|
Een stijf stuk leer tot meerdere stevigheid in de schacht aan de hielkant tussen leer en voering vastgekleefd (contrefort, hielstijf, bezetsel?) [N 60 (1973)] || Hielstukje? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30977 |
hielstukje |
hielstukje:
hilstøkskǝ (L163a Milsbeek)
|
Ingezet stuk of bezetstuk in de hak aan de binnenkant. [N 60, 169b]
II-10
|
29708 |
hitterijder |
hitterijder:
hetǝrē̜jǝr (L163a Milsbeek
[(de kar werd getrokken door een hit: een licht paard)]
),
locomotiefrijder:
lōkǝmǝtifrē̜jǝr (L163a Milsbeek)
|
De arbeider die de kar met vormelingen naar de droogplaats brengt. [N 98, 94; Geus 92]
II-8
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
højǝ (L163a Milsbeek)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
34099 |
hoef van de koe |
hoef:
huf (L163a Milsbeek)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
huf˱īzǝr (L163a Milsbeek),
ijzer:
īzǝr (L163a Milsbeek)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
31615 |
hoefnagels |
hoefstompen:
hufstø̄mp (L163a Milsbeek
[(enk -stomp)]
)
|
De lange nagels waarmee de hoefijzers aan de hoeven bevestigd worden. Een hoefnagel bestaat uit een kop, kling en zwik of punt. Hoefnagels werden vroeger door de smid zelf gesmeed, tegenwoordig worden zij industrieel vervaardigd. Zie ook afb. 232. Franse hoefnagels hebben een vierkante kop in de vorm van twee afgeknotte pyramides die met de basis tegen elkaar liggen. De onderste pyramide gaat bij dit type over in de kling. Engelse hoefnagels, ook ritsnagels genoemd, hebben een kleine, langwerpig vierkante kop waarvan de buitenvlakte schuins naar de kling overgaat, terwijl de binnenvlakte recht of bijna recht is. De kop van de Engelse hoefnagel past in de groef of rits van het ritsijzer. [N 33, 367a; N 33, 367b; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
beugels:
beugels (L163a Milsbeek)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|