32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
schoefel:
sxufǝl (L163a Milsbeek)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
bòtiĕnnə (L163a Milsbeek)
|
De halfhoge schoen die indertijd door iedereen werd gedragen? (bottine?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18350 |
hoge schoen met elastieken tussenstukken |
elastiekbottine:
illəstiĕkbòtiĕnnə (L163a Milsbeek)
|
Een bottine waarvan het overleer uit een stuk bestond. Aan beide zijden van de schoen was een lap elastiek verwerkt. Zie tek. 206c (eenstuksbottine, elastiekbottine?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30826 |
hol |
cambreur:
kambrø̄r (L163a Milsbeek),
geleng:
gɛlɛŋ (L163a Milsbeek),
hol:
hol (L163a Milsbeek)
|
Het smalle middenstuk van de zool van een schoen dat hoger ligt dan de rest van de zool; het gedeelte waar zich de holte van de voet bevindt. [N 60, 89a]
II-10
|
30947 |
holpijpje |
holpijp:
hǫlpīp (L163a Milsbeek)
|
Een stalen staafje dat van onderen een scherp gerand kokertje vormt. Hiermee kan men gaatjes in het leer slaan. Zie afb. 26. [N 60, 46a]
II-10
|
24324 |
hommel |
hommel:
hoemel (L163a Milsbeek),
hómmel (L163a Milsbeek),
hommelt:
hómmelt (L163a Milsbeek)
|
hommel
III-4-2
|
19784 |
hond |
gotenzeiker:
göötezè.jker (L163a Milsbeek, ...
L163a Milsbeek),
hond:
hó.nd (L163a Milsbeek, ...
L163a Milsbeek)
|
hond
III-2-1
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
bɛlǝk (L163a Milsbeek)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
34638 |
hoofdbord |
kroon:
krōn (L163a Milsbeek)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
20767 |
hoofdkaas |
persvlees:
pars˃vlēͅi̯s (L163a Milsbeek),
zult:
zø̄lt (L163a Milsbeek),
zuurvlees:
zūrvlēͅi̯s (L163a Milsbeek)
|
hoofdkaas || hoofdkaas, zult || zult, hoofdkaas
III-2-3
|