22387 |
de kaarten schudden |
mengelen:
de kwarten good mengelen (Q199p Moelingen)
|
Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
22735 |
de plank missen |
touche (<fr.) bruien:
[sic]
e broit touche (Q199p Moelingen)
|
In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜jǝ (Q199p Moelingen)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
18291 |
deuk in een hoed |
bluts:
e n weinig naar eu
ĕn blĕtsch (Q199p Moelingen)
|
een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̜̄r (Q199p Moelingen)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
hussier (Q199p Moelingen)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
bies (Q199p Moelingen),
biest (Q199p Moelingen)
|
beest [Willems (1885)] || dier [Willems (1885)]
III-4-2
|
21155 |
dijk |
dijk:
dīk (Q199p Moelingen),
opgehoopte aarde bijv. langs het kanaal
diek (Q199p Moelingen)
|
dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34]
I-8, III-3-1
|
18266 |
dikke, warme mantel |
dikke mantel:
ĕnne dikke mantel (Q199p Moelingen, ...
Q199p Moelingen)
|
een dikke mantel [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
diéénsdeg (Q199p Moelingen)
|
dag; dinsdag [N 07 (1961)]
III-4-4
|