33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (Q199p Moelingen)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
30569 |
schilder |
schilder:
šęldǝr (Q199p Moelingen)
|
Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
schaelderei (Q199p Moelingen),
Karte 38.
schilderij (Q199p Moelingen)
|
Gemälde. || Schilderij. [Willems (1885)]
III-3-2
|
21244 |
schip |
schip:
šip (Q199p Moelingen)
|
schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šepər (Q199p Moelingen)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
30812 |
schoenmaker |
schoenmaker:
šōnmjɛkǝr (Q199p Moelingen)
|
In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.]
II-10
|
20649 |
schol |
schol:
shol (Q199p Moelingen)
|
schol [Willems (1885)]
III-2-3
|
21277 |
school |
school:
šōͅl (Q199p Moelingen)
|
school [RND]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣo:lke:ndər (Q199p Moelingen)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
33059 |
schoven binden |
binden:
bē.ndǝ (Q199p Moelingen)
|
Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|