26539 |
lichttouw, lichtkoord |
licht:
licht (L319p Molenbeersel)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|
22750 |
lied, liedje |
liedje:
le.tsjə (L319p Molenbeersel),
dim.
lēṭə (L319p Molenbeersel),
verkleinwoord
lētje (L319p Molenbeersel)
|
Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || liedje [RND] || Liedje. [ZND m]
III-3-2
|
17647 |
lies |
lies:
lēs (L319p Molenbeersel),
vliem:
vlēm (L319p Molenbeersel)
|
de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)] || De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10]
I-9, III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
kevelaarvrouwtje:
ook in ZND 16, 006
kēͅvəlēͅrvrouke (L319p Molenbeersel),
onzelievevrouwebeestje:
ook in ZND 16, 006
onzelievevrouwebeestje (L319p Molenbeersel)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
legən (L319p Molenbeersel)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
26438 |
ligger |
ligger:
leqǝr (L319p Molenbeersel),
ligger (L319p Molenbeersel)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
lékbééjər (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
26183 |
lijken |
luiken:
lūkǝ (L319p Molenbeersel)
|
De touwen die in de rand van elk zeil zijn ingenaaid en waarmee het zeil aan de kikkers van de roede enerzijds en aan de toppen van de scheien anderzijds wordt vastgemaakt. [N O, 5b; A 42A, 70; monogr.]
II-3
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzendmeel:
lēzǝntjmɛ̄ǝl (L319p Molenbeersel)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21478 |
liniaal |
regel:
eͅnə rēgəl (L319p Molenbeersel)
|
Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|