34237 |
melk |
melk:
męlǝk (L319p Molenbeersel),
mɛ.lǝk (L319p Molenbeersel),
mɛlk (L319p Molenbeersel)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
afromer:
ā.frø̜u̯mǝr (L319p Molenbeersel)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləgbo:r (L319p Molenbeersel)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
melkdistel:
melkdistel (L319p Molenbeersel),
mĕlkdistəl (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
[ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)] || Zachte melkdistel (voor konijnen) [ZND 23 (1937)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
mɛ.lkǝ (L319p Molenbeersel),
mɛlkǝn (L319p Molenbeersel)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
melktanden:
mę.lǝktɛi̯nj (L319p Molenbeersel)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
17624 |
melktanden |
bijters:
Kan misschien soms gebruikt worden.
beiters (L319p Molenbeersel)
|
kinderwoord voor tanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
zij:
zi. (L319p Molenbeersel)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24212 |
merel |
melder:
meelder (L319p Molenbeersel),
meulder (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel),
mēldər (L319p Molenbeersel),
melderd:
mèldert (L319p Molenbeersel),
merel:
mèrel (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel),
smeerling:
smeerling (L319p Molenbeersel)
|
merel [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
merəch (L319p Molenbeersel)
|
merg [ZND m]
III-1-1
|