33689 |
met steengruis verharde weg |
steenweg:
stɛi̯nwēx (L319p Molenbeersel)
|
In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b]
I-8
|
26210 |
met volle zeilen |
volle zeil:
vǫlǝ zęjl (L319p Molenbeersel)
|
Gezegd van een molen wanneer alle zeilen bijgezet zijn. Zie ook afb. 44D. [N O, 7f; N O, 7e; N O, 7c; A 42A, add.]
II-3
|
32803 |
met vollen eggen |
met twee vollen [eggen]:
met twiǝ vǫlǝ (L319p Molenbeersel),
met vollen [eggen]:
męt ˲vǫlǝ (L319p Molenbeersel),
met één vol [eggen]:
met˱ ęi̯n vǫl (L319p Molenbeersel)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|
22793 |
met vuur spelen |
met vuur spelen:
met veur speulen is gevoarlek (L319p Molenbeersel)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛ ̝tsǝlē̜r (L319p Molenbeersel)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
mi’oͅuə (L319p Molenbeersel)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middeg (L319p Molenbeersel)
|
middag [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
20573 |
middagmaal |
middag, de -:
midəx (L319p Molenbeersel)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
de keuning (L319p Molenbeersel)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
33785 |
middendeel van het paard |
pens:
pɛ.ns (L319p Molenbeersel),
romp:
ro.mp (L319p Molenbeersel)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|