21515 |
proces-verbaal |
proces (<fr./lat.):
də krīchs ə pərseͅs (L319p Molenbeersel),
proces-verbaal:
du kriegst e proces verbaal (L319p Molenbeersel)
|
Proces-verbaal. [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
18190 |
pronkveer op een hoed |
pluim:
-, pleumke (L319p Molenbeersel),
veer:
vēͅr, vēͅrkə (L319p Molenbeersel)
|
Pluim, pluimpje. [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
22310 |
proppenschieter |
knaptoet:
knaptoet (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel),
lange oe
ən knaptoet (L319p Molenbeersel)
|
Een klakkebus (cilindervormig kinderspeeltuig van uitgehold vlierout, waarmede een prop wordt weggeschoten). [ZND 08 (1925)] || Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)]
III-3-2
|
19676 |
provisiekast, etenskast |
etenskast:
ēͅtəskast (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel),
schap:
šap (L319p Molenbeersel)
|
een schaprade, schapraai (etenskast) [ZND 06 (1924)] || spinde [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
tøp (L319p Molenbeersel)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
23279 |
purper |
paars:
peers (L319p Molenbeersel)
|
Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
24227 |
putter |
distelvink:
distelvink (L319p Molenbeersel),
putter:
putter (L319p Molenbeersel)
|
distelvink || putter
III-4-1
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
bijna altijd het verkleinwoord gebruikt
e reutselke (L319p Molenbeersel)
|
Een raadsel. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
raam:
ram (L319p Molenbeersel),
venster:
venstǝr (L319p Molenbeersel
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
30313 |
raamvleugel |
vensterraampje:
venstǝrrē̜mkǝ (L319p Molenbeersel)
|
Het draaiend deel van een raam. In L 270 bestond in oudere huizen een raam uit twee gedeelten. Het bovenstuk van zo'n raam kon naar binnen worden opengeklapt. Men noemde dit het 'bovenlicht' ('bǭvǝlēx'). Zie ook het lemma 'Bovenlicht'. [N 55, 40b; A 46, 10b; monogr.]
II-9
|