34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
wiele, wiele:
wīlǝ, wīlǝ (L319p Molenbeersel)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
klein dè kom:
klɛi̯n dɛ kōm (L319p Molenbeersel)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
21362 |
roepen |
roepen:
rōpə (L319p Molenbeersel)
|
roepen [ZND m]
III-3-1
|
24236 |
roerdomp |
rosdomp:
rosdomp (L319p Molenbeersel)
|
roerdomp
III-4-1
|
25088 |
roest |
roest:
roͅs (L319p Molenbeersel)
|
roest [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
ijzermaal:
ao = fr. dans
iezermaol (L319p Molenbeersel)
|
roestplek [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
rōt (L319p Molenbeersel)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (L319p Molenbeersel)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (L319p Molenbeersel)
|
rok [ZND m]
III-1-3
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (L319p Molenbeersel)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|