20516 |
rookvlees |
gerookt:
geruikt (L319p Molenbeersel)
|
stuk rundvlees dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
20676 |
room |
room:
rou̯m (L319p Molenbeersel),
rǝūm (L319p Molenbeersel),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 14 vraag 22a = zoet en 22b = zuur
rəūm (L319p Molenbeersel)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room van de melk (het vette deel) [ZND 06 (1924)]
I-11, III-2-3
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
rūas (L319p Molenbeersel)
|
hij heeft de roos (ziekte, rode uitslag, vooral in het gezicht; fr. érysipèle) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
ruəzən (L319p Molenbeersel)
|
rozen [RND]
III-2-1
|
26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
mǝnē.zi (L319p Molenbeersel)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24524 |
rozenbottel |
papenkul:
papekulle (L319p Molenbeersel)
|
rozebottel [ZND 02 (1923)]
III-4-3
|
17767 |
rug |
rug:
röG (L319p Molenbeersel),
rök (L319p Molenbeersel),
rø̜k (L319p Molenbeersel),
rø̜q (L319p Molenbeersel),
røͅg (L319p Molenbeersel)
|
Het gedeelte van de huid dat de rug bedekt. Zie afb. 1. [N 60, 3h; N 36, 6a] || rug [ZND 06 (1924)], [ZND m] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, II-10, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜x (L319p Molenbeersel)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
ry(3)̄kən (L319p Molenbeersel)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
omtuisen:
uomtūsə (L319p Molenbeersel),
tuisen:
tūsə (L319p Molenbeersel),
tŭəsə (L319p Molenbeersel)
|
Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Tuischen. [ZND m]
III-3-2
|