22025 |
tortelduif |
tortelduif:
toͅrtəldūf (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2, III-4-1
|
19852 |
tralie |
tralie:
trāli (L319p Molenbeersel)
|
een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19378 |
trap |
trap:
trap (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel)
|
trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
19809 |
trapleuning |
leun:
lø̜̄n (L319p Molenbeersel)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
19850 |
trechter |
trechter:
treͅxtər (L319p Molenbeersel)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19292 |
treiteren |
kreiten:
cf. VD = treiteren
eeme krijte (L319p Molenbeersel)
|
Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haamhaken:
hāmhø̄k (L319p Molenbeersel),
klinghaken:
kleŋhø̜̄k (L319p Molenbeersel),
trekhaken:
trɛkhø̄k (L319p Molenbeersel)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
monica:
mōnəka (L319p Molenbeersel),
trekmonica:
trekmōnəka (L319p Molenbeersel)
|
Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
treͅkə (L319p Molenbeersel)
|
wij trekken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
31700 |
trekzaag, boomzaag |
kortzeeg:
kǫrt˲zē̜x (L319p Molenbeersel)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|