| 33811 |
vos, vospaard |
vos:
vǫs (L319p Molenbeersel)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
| 18279 |
vouw |
vouw:
ən vōj (twīə vōjə) (L319p Molenbeersel)
|
vouw (twee vouwen) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
| 17923 |
vouwen |
vouwen:
vōjə (L319p Molenbeersel)
|
ik zal het in vieren vouwen [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
| 21398 |
vreemde (man) |
vreemde mens:
ənə vrēmdjə mĭns (L319p Molenbeersel),
vreemde, een ~:
ənə vrēmdjə (L319p Molenbeersel)
|
Een vreemde man. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
| 32944 |
vregelstok |
wringel:
vriŋǝl (L319p Molenbeersel)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
| 20294 |
vriend |
vriend:
vrîntš (L319p Molenbeersel)
|
vriend [RND]
III-3-1
|
| 25203 |
vriesweer |
gevroor:
xəvrø̄.r (L319p Molenbeersel)
|
vorst (vriesweer) [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
| 20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wīēsvrou (L319p Molenbeersel)
|
vroedvrouw [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
| 23276 |
vroegmis |
eerste mis:
d`ierste mes (L319p Molenbeersel),
vroegmis:
də vrø.mɛs (L319p Molenbeersel),
vreugmes (L319p Molenbeersel)
|
Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
| 21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.uw (L319p Molenbeersel, ...
L319p Molenbeersel),
vrouw (L319p Molenbeersel),
vroͅuw (L319p Molenbeersel)
|
vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|