| 34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
v˙ɛ̄rzǝ[kalf] (L319p Molenbeersel)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
| 34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
dragende vaars:
drāgǝndǝ vɛǝs (L319p Molenbeersel)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
| 34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gęrǝm (L319p Molenbeersel),
ooi:
høi̯ (L319p Molenbeersel),
ø̜i̯ (L319p Molenbeersel),
ou:
āu̯ (L319p Molenbeersel),
schaap:
šǫp (L319p Molenbeersel)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
| 34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zō.x (L319p Molenbeersel),
zōx (L319p Molenbeersel)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zèi (L319p Molenbeersel)
|
Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 34543 |
vrouwelijke eend |
hoen:
hōn (L319p Molenbeersel)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
| 34550 |
vrouwelijke gans |
hoen:
hōn (L319p Molenbeersel)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
| 34447 |
vrouwelijke geit |
germ:
gerǝm (L319p Molenbeersel)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
| 19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
mōr (L319p Molenbeersel),
teef:
tēf (L319p Molenbeersel)
|
teef [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
| 20124 |
vrouwelijke kat |
moer:
mōr (L319p Molenbeersel)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|