e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

Gevonden: 2015
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buizerd grote stootkop: grote stootkop (Molenbeersel) buizerd III-4-1
bundel groenten busseltje: bösselke (Molenbeersel) samengebonden groente [ZND 22 (1936)] III-2-3
buskruit poeder: pūjər (Molenbeersel) buskruit [ZND 22 (1936)] III-3-1
bussel kort stro krombussel: kro.mbø̜sǝl (Molenbeersel), warbussel: warbøsǝl (Molenbeersel) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bos: bū.s (Molenbeersel), bussel: bø̜sǝl (Molenbeersel) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
buurman nabuur: nōͅbər (Molenbeersel) buurman [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurt nabuur: hĕ wūənt en də nōͅbər (Molenbeersel) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurten uchteren: chtərə (Molenbeersel) Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw nabuurvrouw: nōͅbərvr-w (Molenbeersel) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1
castreren snijden: snīǝ. (Molenbeersel) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] I-9