e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

Gevonden: 2015
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dood (bn.) dood: dôêt (Molenbeersel) dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
doodmalen kapotmalen: kǝpǫtmālǝ (Molenbeersel) Het meel te fijn malen. [N O, 36e] II-3
doof doof: dauf (Molenbeersel), hə is sua dauf əs ən kwakəl (Molenbeersel) doof [ZND m] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1
dooien dooien: dūəjə (Molenbeersel, ... ) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
dooier doren: dō.rǝ (Molenbeersel), dōrǝ (Molenbeersel), eierendoren: ē̜i̯ǝrǝndōrǝ (Molenbeersel) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doopjurkje doopkleed: dö.ypkle.it (Molenbeersel) doopkleed [RND] III-3-3
doopvont doopvont: doͅ.upfunt (Molenbeersel) doopvont [RND] III-3-3
doormalen doormalen: dōrmālǝ (Molenbeersel) Alles wat er te malen is, afmalen. [N O, 36f] II-3
doorn, stekel doorn (mv.): dør (Molenbeersel) doornen [RND] III-4-3
dopen dopen: dö.ypə (Molenbeersel, ... ), ə w(tm)cht tøipə (Molenbeersel) doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Een kind dopen. [ZND 23 (1937)] III-3-3