e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

Gevonden: 2015
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
juffrouw juffrouw: jyfro[ŭ} (Molenbeersel) juffrouw [ZND 27 (1938)] III-3-1
kaal duivenjong kakjong: kàGjo.ŋk (Molenbeersel) Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaam kaam/kamen: kȳm (Molenbeersel) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes krappen: krappen (Molenbeersel), krapper: krapper (Molenbeersel) Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaar kaar: kār (Molenbeersel) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaars kaars: ke͂ͅs (Molenbeersel) kaars [RND] III-2-1
kaarten (ww.) kaarten: ka:rtə (Molenbeersel), /  kaarten (Molenbeersel) kaarten [RND], [SND (2006)] III-3-2
kaas kaas: kîês (Molenbeersel) kaas [RND] III-2-3
kaatsen prikken: prikə (Molenbeersel) kaatsen [RND] III-3-2
kabouter alvermannetje: ən oŭvərmanəkə (Molenbeersel), kabouter: eͅinə kəboŭtər (Molenbeersel) Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] III-3-3