e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

Gevonden: 2015
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korst kantje: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  kentje (Molenbeersel), korst: verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.  koost (Molenbeersel) eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)] III-2-3
kortademig dempig: deͅmpix (Molenbeersel), deͅmpəx (Molenbeersel) dempig [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)] III-1-2
korte spruit korte spruit: kǫrtǝ sprūt (Molenbeersel) De kortste van de twee spruiten. Zie ook afb. 25 en 26 en de toelichting bij het lemma ɛspruitenɛ.' [N O, 52c; N O, 51b; A 42A, 107 add.; A 42A, 5; monogr.] II-3
kortwieken afsnijden: āfsnīǝ (Molenbeersel) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: de kuster (Molenbeersel), köstər (Molenbeersel) koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kosgäŋər (Molenbeersel) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrbə’nāiə (Molenbeersel), kotelet: koͅrtə’leͅtə (Molenbeersel) karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kouter lemmer: lɛmǝr (Molenbeersel), ploegkouter: [ploeg]kǫu̯.tǝr (Molenbeersel) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag kraag: krāx (Molenbeersel) kraag [ZND 28 (1938)] III-1-3
kraaltjes kraaltjes: krelkəs (Molenbeersel) kraaltjes [RND] III-3-2