e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

Gevonden: 2015
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeg, gezegd van een noot doof: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  dōͅŭf nø̄t (Molenbeersel) loze noot [ZND 30 (1939)] III-2-3
leeglopen leeglopen: lēxlǫwpǝ (Molenbeersel) Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e] II-3
leegloper leegloper: ook materiaal znd 30, 4  lēͅxløͅpər (Molenbeersel) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leep, doortrapt geslepen: gəslēpə (Molenbeersel) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
leest leest: līǝst (Molenbeersel) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: eͅnə līəw (Molenbeersel) Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leggen leggen: legə (Molenbeersel) leggen [ZND m] III-1-2
legnest hoenderennest: hōndǝrǝnęst (Molenbeersel) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei lei: ’n lei (Molenbeersel) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden leiden: lɛi̯ǝ (Molenbeersel) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11