e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Molenbeersel

Overzicht

Gevonden: 2015
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leien dak leien dak: lęjǝ dāk (Molenbeersel) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lende lende: pīn en də leŋ`ə (Molenbeersel) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] III-1-1
lendenen en kuil lenden: le.njǝ (Molenbeersel) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lī[ä}nə (Molenbeersel), lī[ə}nə (Molenbeersel) leenen [ZND 14 (1926)], [ZND m] III-3-1
lente, voorjaar lente: ps. omgespeld volgens Frings; of gewoon overnemen: länt\\?  lɛntə (Molenbeersel), vroegjaar: ps. omgespeld volgens Frings.  vrø̄x jōͅr (Molenbeersel) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel fijne, een -: fīnə (Molenbeersel) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
leren leren: du hulst vandaag het meiste gelèertj en du best braaf gewèest, du moogst vreuger noa hoes goan as d⁄anger (Molenbeersel) Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)] III-3-1
leugen leugen: det is ein leuge (Molenbeersel), løgə (Molenbeersel) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] || liegen [ZND 25 (1937)] III-3-1
leunstoel leunstoel: lø&#x0304nstōl (Molenbeersel, ... ), zetel: zēͅtəl (Molenbeersel, ... ) een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] III-2-1
leurder bedelaar: bēͅdəlēͅr (Molenbeersel), schooier: šū[j}ər (Molenbeersel), sjachelaar: sjachelair (Molenbeersel) een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)] III-3-1