e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P214p plaats=Montenaken

Overzicht

Gevonden: 1200
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
metselaar metser: mɛtsǝr (Montenaken) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
mevrouw madam (<fr.): pierke, geeef madam eens e schoee heintje (Montenaken) Piet (Arie), geef madame nu eens een schoon handje [ZND 44 (1946)] III-3-1
miauwen miauwen: mijāwə (Montenaken) miauwen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
middag (s middags) noen: noen (Montenaken), nōēn (Montenaken) middag [RND], [ZND 38 (1942)] III-4-4
middelste kegel middelste: de millantste (Montenaken) Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)] III-3-2
middendeel van het paard lijf: lē̜f (Montenaken), pens: pɛns (Montenaken) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden dombanden: %%enkelvoud%%  dǫmba.nt (Montenaken), repen: (enk)  rijǝp (Montenaken) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
mijt afdekken toemaken: tāmǭkǝ (Montenaken) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mikke (Montenaken), mikə (Montenaken) lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2
misdienaar misdienaar: mesdienen (Montenaken) Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)] III-3-3