19091 |
gerieflijk |
gerieflijk:
haas = lange heldere a klank
en gerieflək haas (P214p Montenaken),
haas heel klaar
e gereflijk haas (P214p Montenaken)
|
Gerieflijk huis. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
32979 |
gerst |
gerst:
gas (P214p Montenaken)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bɛrx (P214p Montenaken),
bɛrǝx (P214p Montenaken),
geboete beer:
gǝbødǝ bīr (P214p Montenaken)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
gətraadə vraow (P214p Montenaken)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
bij vuur spele es gevaorlek (P214p Montenaken),
puj vuur spele is gevaarlek (P214p Montenaken)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
periculeus:
da’s ənə prekkeluoze kadee (P214p Montenaken)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19743 |
gevel |
faèade:
fasāt (P214p Montenaken)
|
een schoone gevel [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜rǝ (P214p Montenaken)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
19042 |
giechelen |
giechelen:
gichele (P214p Montenaken)
|
Giechelen (ingehouden en op hoge toon lachen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
32611 |
gier oproeren |
roeren:
rø̜i̯rǝ (P214p Montenaken)
|
Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.]
I-1
|