20655 |
rode kool |
rode kool:
roije kuul (P214p Montenaken),
rooie kuul (P214p Montenaken, ...
P214p Montenaken)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tjiep, tjiep, tjiep:
tjep, tjep, tjep (P214p Montenaken)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (P214p Montenaken)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
20819 |
roeren |
roeren:
ruujre (P214p Montenaken),
ruure (P214p Montenaken)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
19441 |
roestplek |
roessel:
rossel (P214p Montenaken)
|
roestplek [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
rook:
rūk (P214p Montenaken)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
kōn (P214p Montenaken)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
korenbrood:
konebroed (P214p Montenaken),
koonebroed (P214p Montenaken),
zwart brood:
zwart broeed (P214p Montenaken)
|
roggebrood [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (P214p Montenaken)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
34597 |
rongblokken |
rongblokken:
(enkelv)
rǫŋblǫk (P214p Montenaken)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|