e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geheugen geheugen: gəheugə (Montfort), memorie: memorie (Montfort), məmorie (Montfort) het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)] III-1-4
gehoorzaam gewarig: gewaerig (Montfort) gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)] III-1-4
gehoorzamen doen: doon (Montfort, ... ), luisteren: loestərə (Montfort, ... ), pareren: WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.  pareren (Montfort, ... ) een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)] III-1-4
gehucht gehucht: gehucht (Montfort, ... ), gəheug (Montfort) een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [SGV (1914)] III-3-1
gehurkt zitten op de hukjes zitten: op de huukskes zitte (Montfort), op het hukje zitten: op t huukske zitte (Montfort) hurken [SGV (1914)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] III-1-2
geit geit: gęi̯.t (Montfort), gęi̯t (Montfort), geitje: gęi̯tjǝ (Montfort) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitestal: gęi̯te[stal] (Montfort) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gejoel gejoel: gejoel (Montfort) gejoel [SGV (1914)] III-3-1
gek gek: gèk (Montfort), getikt: getikt (Montfort), zot: zot (Montfort) onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)] III-1-4
gekheid maken comedie maken: komeide make (Montfort), gekheid maken: gekheid maake (Montfort) gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)] III-1-4