18803 |
geheugen |
geheugen:
gəheugə (L382p Montfort),
memorie:
memorie (L382p Montfort),
məmorie (L382p Montfort)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18900 |
gehoorzaam |
gewarig:
gewaerig (L382p Montfort)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
doen:
doon (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
luisteren:
loestərə (L382p Montfort, ...
L382p Montfort,
L382p Montfort),
pareren:
WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.
pareren (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehucht (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
gəheug (L382p Montfort)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [SGV (1914)]
III-3-1
|
17960 |
gehurkt zitten |
op de hukjes zitten:
op de huukskes zitte (L382p Montfort),
op het hukje zitten:
op t huukske zitte (L382p Montfort)
|
hurken [SGV (1914)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯.t (L382p Montfort),
gęi̯t (L382p Montfort),
geitje:
gęi̯tjǝ (L382p Montfort)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
33401 |
geitestal |
geitestal:
gęi̯te[stal] (L382p Montfort)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
21318 |
gejoel |
gejoel:
gejoel (L382p Montfort)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
19265 |
gek |
gek:
gèk (L382p Montfort),
getikt:
getikt (L382p Montfort),
zot:
zot (L382p Montfort)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19337 |
gekheid maken |
comedie maken:
komeide make (L382p Montfort),
gekheid maken:
gekheid maake (L382p Montfort)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|