24617 |
akkerboterbloem |
boterbloem:
Opgegeven voor de scherpe boterbloem (Ranunculus acris L.)
botterblomen (L382p Montfort),
WLD
boter bloom (L382p Montfort)
|
Akkerboterbloem (ranunculus arvensis 20 tot 60 cm hoog. De bladeren zijn meestal 3-delig, de bovenste 3-tallig met gesteelde, smalle blaadjes; bloemen met ronde steeltjes, lichtgeel van kleur; de kelkbladeren zijn niet teruggeslagen; de vruchten zijn me [N 92 (1982)] || boterbloem [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
24866 |
akkerdistel, distel |
akkerdistel:
-
akkerdistel (L382p Montfort),
distel:
eigen spelling
distel (L382p Montfort),
WLD
distel (L382p Montfort)
|
akkerdistel [DC 60a (1985)] || Akkerdistel (cirsium arvense 50 tot 150 cm groot. De plant is tweehuizig; de stengel zonder - of met smalle, stekelige vleugels; de bladeren zijn lancetvormig, meestal ingesneden, stekelig getand, vaak iets aflopend, de bloemen staan in kleine hoofdjes, [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
gescheid (zelfst.nw.):
gǝšęi̯.t (L382p Montfort)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
rijshout:
rīshǫu̯t (L382p Montfort),
rijzer:
rīzǝr (L382p Montfort),
sleep:
šlęi̯.p (L382p Montfort),
weisleep:
węi̯[sleep] (L382p Montfort)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
24870 |
akkerwinde |
akkerwinde:
akerweŋ (L382p Montfort),
-
akkerwinj (L382p Montfort),
kleine pispot:
WLD
kl pispot (L382p Montfort),
pispotje:
pespø̜tjǝ (L382p Montfort),
winde:
wenj (L382p Montfort),
-
winj (L382p Montfort)
|
akkerwinde [DC 17 (1949)], [DC 60a (1985)] || Akkerwinde (convolvulus arvensis 20 tot 120 cm hoge plant. De stengels groeien liggend of windend; de bladeren hebben een pijlvormige voet; de bloemen groeien afzonderlijk of 2 aan 2, de kleur is wit of roze met strepen; 2 kleine lijnvormige schutblader [N 92 (1982)] || Convolvulus arvensis L. Zeer algemeen voorkomend over de grond kruipend onkruid op bouwlanden en wegbermen met een tot 1 meter lange stengel en hart- tot pijlvormige blaadjes. De klokvormige bloempjes zijn lichtroze of wit met roze strepen. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes. Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de grotere, klimmende haagwinde (lemma Haagwinde). In dit lemma zijn uitsluitend die benamingen verwerkt die specifiek de akkerwinde benoemen. Zie Brok 1991. [A 17, 6b; A 60A, 93; L 17, 6; S 11; monogr.]
I-5, III-4-3
|
23715 |
akte |
akte:
akte van (L382p Montfort),
oefening:
oefening (L382p Montfort)
|
Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22354 |
al dansend draaien |
denderen:
denderen (L382p Montfort),
deͅndərə (L382p Montfort)
|
Al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23487 |
algemene begraafplaats |
algemeen gedeelte:
algemein gedeijlte (L382p Montfort)
|
Een (algemene) begraafplaats voor niet-katholieken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21097 |
alikruik |
zeeslak:
WLD
zeeslèkkə (L382p Montfort)
|
Hoe noemt u de eetbare soort zeeslakken (alikruik, ullek) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
22420 |
alle kegels in één keer omverwerpen |
bossen:
bossen (L382p Montfort)
|
Alle kegels in één keer omverwerpen [bossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|