34471 |
haan |
haan:
hān (L382p Montfort)
|
Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34469 |
haan zonder staart |
bolhaan:
bolhaan (L382p Montfort)
|
[N 19, 62a]
I-12
|
17748 |
haar |
haar:
ho.ər (L382p Montfort)
|
haar (op het hoofd) [RND]
III-1-1
|
18726 |
haarborstel |
borstel:
eine bustel (L382p Montfort)
|
Een haarborstel. [DC 56 (1981)]
III-1-3
|
18404 |
haarcrème |
pommade (fr.):
pomade (L382p Montfort),
pommaat (L382p Montfort)
|
crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18046 |
haarenkelen |
(zich) stoten:
štōtǝ (L382p Montfort),
(zich) strijken:
štrikǝ (L382p Montfort),
haarenkelen:
haarinkelen (L382p Montfort),
haarinkələ (L382p Montfort),
harinkələ (L382p Montfort),
hāreŋkǝlǝ (L382p Montfort),
zijn enkel kapot stoten:
zienen inkel kapot stoote (L382p Montfort)
|
De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] || haarenkelen: Zijn enkel stuk stoten bij het lopen (haarenkelen). [N 84 (1981)] || stoten: pijnlijk tegen elkaar stoten van de enkels [N 37 (1971)] || zijn enkel stuk stoten bij het lopen [SGV (1914)]
I-9, III-1-2
|
32887 |
haarhamer |
haarhamel:
hārhāmǝl (L382p Montfort),
haarhamer:
hārhāmǝr (L382p Montfort)
|
De haarhamer is een vrij zware (ongeveer anderhalve kilo) ijzeren hamer met een korte houten steel, die speciaal wordt gebruikt om te haren. Het ijzeren deel loopt doorgaans aan beide kanten (soms aan één kant) uit in een scherpe bek van 3 à 4 mm. breed, die wel de baan wordt genoemd. De zuiverheid van deze baan is van belang om goed te kunnen haren. Van tijd tot tijd wordt de baan van de bek door de smid weer bijgesteld. Zie afbeelding 7b, nummer 1. [N 18, 86; JG 1a, 1b, 2c; L 1 a-m; L 26, 4; S 12; add. uit N 11, N 14, 131; N 15; N 27; A 4, 28; A 23, 16; L 20, 28; Lu 1, 16; mongr.]
I-3
|
33801 |
haarkrans |
haarband:
hǭrbantj (L382p Montfort)
|
Deel van de paardevoet waar de hoef aan het vlees vastzit. Elke hoef heeft een haarkrans of kroonrand tussen de hoef en de koot. Deze haarkrans mag niet geschoren worden, omdat de daar aanwezige haren tot bescherming van de uiterst gevoelige kroonrand dienen. [JG 1a, 1b; N 8, 32.7, 32.8, 32.15 en 32.16]
I-9
|
17795 |
haarlok |
lok:
lok (L382p Montfort),
poes:
ne poes haor (L382p Montfort),
streng:
streng (L382p Montfort)
|
een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
32881 |
haarpad van het blad van de zeis |
haarpad:
hārpāt (L382p Montfort)
|
De baan langs de snede van het blad van de zeis, die met de haarhamer wordt uitgeslagen. Zie de toelichting bij de lemma''s ''snede van het bland van de zeis'' en ''haren''. Zie afbeelding 5, nummer 6. [N 18, 68f; JG 2c]
I-3
|