34484 |
baarmoeder van de kip |
legbalk:
lekbalk (L382p Montfort)
|
Het geheel der geslachtsorganen van een kip. [N 19, 57]
I-12
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
baarmoer:
bārmōr (L382p Montfort),
draagmoer:
drāxmōr (L382p Montfort)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|
20551 |
babbelaar |
babbel:
babbel(tje) (L382p Montfort),
babbelaar:
babelair (L382p Montfort),
bábelair (L382p Montfort),
babbeltje:
ba:bbəltjə (L382p Montfort)
|
babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21163 |
bagagewagen |
bagagewagen:
baagaschewaagə (L382p Montfort),
fouragewagen:
fourage wage (L382p Montfort)
|
een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21185 |
baggermolen |
baggermolen:
baggermeulə (L382p Montfort),
zandzuiger:
zandjzuuker (L382p Montfort),
zuiger:
zuuger (L382p Montfort)
|
een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34585 |
bak |
karrenbak:
kɛrǝbak (L382p Montfort)
|
Het gedeelte van de kar, wagen of kruiwagen waarin de lading vervoerd wordt. De bak bestaat uit zijwand, voorwand, achterwand en bodem (zie die lemmata). Er kunnen zo nodig verhoogsels op gezet worden. Het woordtype brak betekende oorspronkelijk "zijwand" en werd als zodanig dikwijls in het meervoud gebruikt. De betekenis van de enkelvoudsvorm ontwikkelde zich metonymisch naar "bak in zijn geheel". De betekenis "draagbalk van de bak" (zie het lemma draagbalken), verwant met "zijwand", komt nog vaak voor, vooral in Nederlands Limburg. De woordtypen slagbak, kipbak, slagkarbak, aardkarbak en clitchètbak duiden een bak aan die kan kippen. [N 17, 22; N 18, 99; N G,, 57; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr]
I-13
|
34257 |
bak om boter in te kneden |
botterteil:
[botter]tęi̯l (L382p Montfort),
teil:
tęi̯l (L382p Montfort)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|
21189 |
baken |
baak:
baok (L382p Montfort),
baken:
baakən (L382p Montfort),
bake (L382p Montfort)
|
baken [SGV (1914)] || elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33417 |
bakhuis |
bakhuis:
bakǝs (L382p Montfort)
|
Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2]
I-6
|
20585 |
bakken |
bakken:
bakke (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
bàkkə (L382p Montfort),
braden:
braoje (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
bakken [RND], [SGV (1914)] || bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|