20181 |
barensweeën |
poos:
poos (L382p Montfort),
ween:
weejə (L382p Montfort)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24120 |
barmsijs |
bergsijs:
bèrgsies (L382p Montfort)
|
barmsijs
III-4-1
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
bae.rəvəs (L382p Montfort),
barvoets:
berves (L382p Montfort)
|
barrevoets [SGV (1914)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskūl (L382p Montfort)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
baazeliek (L382p Montfort),
bazzeliek (L382p Montfort)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31378 |
bastaardvijl |
bastaard:
bastǝrt (L382p Montfort)
|
Vijl met een niet al te grove of al te fijne kap. In grofte bevindt de bastaardvijl zich tussen de grove vijl en de zoetvijl. Meestal heeft het blad van een bastaardvijl ongeveer 26 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De bastaardvijl kan diverse vormen hebben. Volgens verschillende informanten (L 192a, 213, 289, 299, 321, 331, 371, Q 18, 86, 95, 99*, 108, 113, 117, 118, 121c) heeft de bastaardvijl een grof blad. Vgl. ook het vorige lemma. [N 33, 88; N 33, 86; N 64, 53d; N 64, 53g]
II-11
|
19313 |
bazige vrouw |
canaille:
karnaajə (L382p Montfort),
karnaalje (L382p Montfort)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
melkei:
mɛlkęi̯ (L382p Montfort)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (L382p Montfort)
|
bed [RND]
III-2-1
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
hemel (L382p Montfort),
hēməl (L382p Montfort)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|