26082 |
kruien |
schurgen:
šø̜rǝgǝ (L382p Montfort)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
kroek (L382p Montfort)
|
kruik [SGV (1914)]
III-2-1
|
20712 |
kruim |
kruim:
kroem (L382p Montfort)
|
kruim [SGV (1914)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kruun (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24038 |
kruinschering: kruin scheren |
kruin scheren:
kruunsjaere (L382p Montfort)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24415 |
kruipend ongedierte |
geworms:
Veldeke
gewŭrms (L382p Montfort)
|
wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24540 |
kruipende boterbloem |
boterbloem:
eigen spelling
botterbloom (L382p Montfort),
WLD
boter bloom (L382p Montfort),
kraaienvoet:
WLD
kraaie voot (L382p Montfort)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17649 |
kruis |
gemacht:
t gemech (L382p Montfort),
kruis:
kruuts (L382p Montfort),
kryts (L382p Montfort)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || kruis [SGV (1914)]
I-11, III-1-1, III-3-3
|
22476 |
kruis of munt |
kruis of munt:
kruuts of muntj (L382p Montfort)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
26674 |
kruisarmen van het spoorwiel |
kruisscheien:
krȳtssxęjǝ (L382p Montfort)
|
De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27]
II-3
|