23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
kruussefix (L382p Montfort),
kruis:
kruu:ts (L382p Montfort),
kruuts (L382p Montfort, ...
L382p Montfort,
L382p Montfort,
L382p Montfort),
kruisbeeld:
kruusbeeld (L382p Montfort),
kruutsbeeld (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
lieve-heerbeeld:
lievenhieërebee:ldj (L382p Montfort)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruisbeen:
krytsbɛi̯n (L382p Montfort)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
33551 |
kruisbes |
kroezel:
kroo:sjel (L382p Montfort)
|
kruisbes
I-7
|
24656 |
kruisbladige wolfsmelk |
kruidsblad:
WLD
kruidsblad (L382p Montfort),
rattekruid:
eigen spelling
rattekroet (L382p Montfort),
wolfsmelk:
WLD
wolfs melk (L382p Montfort)
|
Kruidsbladwolfsmelk (euphorbia lathyrus). Forse plant van 1 m hoogte, met grote, vaak 6-8 cm lange en omstreeks 2 cm brede, grijsachtige groene bladeren (rattekruid, aberzop, klein spargie). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23807 |
kruisdagen |
kruisdagen:
kruutsdaag (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23313 |
kruisen, kruisdagen? |
kruisen:
kr^y.tsə (L382p Montfort)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|
24100 |
kruisheer |
kruisheer:
kruuthiër (L382p Montfort)
|
Een Kruisheer [Kruushier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
31973 |
kruishout |
kruishout:
krȳtshǫwt (L382p Montfort)
|
Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.]
II-12
|
22550 |
kruisjassen (kaartspel) |
kruisjassen:
kruisjassen (L382p Montfort),
kruutsjasse (L382p Montfort)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kruisje:
kruutske (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|