18999 |
lasteren |
een doordoen:
einen doordoon (L382p Montfort),
kwaadspreken:
kwaod spräkə (L382p Montfort),
roddelen:
roddelen (L382p Montfort)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lestig (L382p Montfort),
lèstig (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
moeilijk:
moeilijk (L382p Montfort),
ongemakkelijk:
ongəmekkəlik (L382p Montfort),
zwaar:
zwaor (L382p Montfort),
zwoar (L382p Montfort)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || lastig [SGV (1914)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19031 |
lastig kind |
nest:
nĕĕs (L382p Montfort),
nèst (L382p Montfort)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
donderjagen:
donderjagen (L382p Montfort),
donderjagə (L382p Montfort),
klieren:
klierə (L382p Montfort),
plagen:
plaogə (L382p Montfort),
sarren:
sarrə (L382p Montfort),
vervelen:
vèrvèlə (L382p Montfort)
|
tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
hinderen:
hinjeren (L382p Montfort),
hinjərə (L382p Montfort)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30234 |
latei |
betonlatei:
bǝtǫnlatęj (L382p Montfort),
d.i.n.-balk:
denbalǝk (L382p Montfort)
|
Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.]
II-9
|
17814 |
laten |
laten:
laote (L382p Montfort)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
23752 |
laten wijden |
autozegening:
autozeigening (L382p Montfort),
inwijden:
inwieje (L382p Montfort),
laten inzegenen:
loate inzeigene (L382p Montfort),
laten inzengenen:
laote inzaengene (L382p Montfort),
laten wijden:
laote wieje (L382p Montfort),
laten zegenen:
loate zeigene (L382p Montfort),
laten zengenen:
laote zaengene (L382p Montfort, ...
L382p Montfort,
L382p Montfort),
zegenen:
zeigene (L382p Montfort)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33384 |
latierboom |
box (e.):
bǫks (L382p Montfort)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
34642 |
latwerk |
hort:
ōrt (L382p Montfort),
hortje:
ø̄rtjǝ (L382p Montfort)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|