17558 |
lenig |
gezwank:
gezwank (L382p Montfort)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
voorjaar:
veurjaor (L382p Montfort)
|
lente [SGV (1914)]
III-4-4
|
34357 |
lepbig |
flessenbag:
flɛšǝbak (L382p Montfort)
|
Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.]
I-12
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
gladjanus:
gladjaanəs (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
gladjanus (L382p Montfort)
|
een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31924 |
lepelboor |
lepelboor:
lē̜pǝlbǭr (L382p Montfort)
|
Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.]
II-12
|
21748 |
leraar |
leraar:
leeraar (L382p Montfort),
meester:
meister (L382p Montfort)
|
een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21375 |
leren, studeren |
studeren:
Opm. Duitse st.
studeere (L382p Montfort)
|
studeeren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
leugə (L382p Montfort),
⁄n leuge (L382p Montfort)
|
een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
leuningstoel:
lø̄neŋstōl (L382p Montfort),
ligstoel:
lekst‧ōl (L382p Montfort),
zorg:
zorg (L382p Montfort)
|
Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leuningstoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
t laeve (L382p Montfort)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|