34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̄kǝ (L382p Montfort)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17721 |
loeren |
loeren:
loere (L382p Montfort)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
lof (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
tluf (L382p Montfort)
|
het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23663 |
lof met processie |
lof met processie (<lat.):
lof mit persesse (L382p Montfort),
lof mit persessie (L382p Montfort),
lof mit prosessie (L382p Montfort)
|
Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21837 |
logeren |
overwinteren:
euvərwintərə (L382p Montfort)
|
in de winter bij elkaar gaan logeren [winterneven] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33813 |
lomp paard |
karhengst:
kɛrheŋst (L382p Montfort)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
17688 |
long |
long:
long (L382p Montfort),
longe (L382p Montfort),
lóng (L382p Montfort)
|
long [SGV (1914)] || long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] || longen [SGV (1914)]
III-1-1
|
25289 |
lood, maat van 10 gram |
lood:
ein lood (L382p Montfort)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31516 |
loodpan, gietlepel |
loodpan:
l ̇uatpan (L382p Montfort),
smeltkroes:
smeltjkrus (L382p Montfort),
smeltlepel:
šmęltjlēpǝl (L382p Montfort)
|
Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b]
II-11
|
30081 |
loodplank |
kwientje:
kwi.nkǝ (L382p Montfort)
|
Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Zie ook afb. 30. De loodplank werd als volgt vervaardigd. In een rechthoekig houten bord sloeg men aan de bovenkant, in het midden, een haak. Vanuit die haak werd een loodlijn getrokken naar de onderzijde van het bord. Aan de haak werd een touw met ijzeren gewichtje (vgl. het schietlood) bevestigd. Als men wilde controleren of een muur waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was de muur niet horizontaal. Naast de vierkante loodplank kende men ook een driehoekig model. [N 30, 12c; monogr.]
II-9
|