22669 |
beiaard |
carillon (fr.):
carillon (L382p Montfort),
klokkenspel:
klokkespeel (L382p Montfort)
|
Het geheel van zuiver gestemde klokken die door een klavier bespeeld kunnen worden [klokkenspel, beiaard, carillon]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
geschaar:
gǝšīǝr (L382p Montfort),
schaar:
šīǝr (L382p Montfort)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
22906 |
beieren |
galderen:
klokke galdere (L382p Montfort),
luiden:
klokke loeje (L382p Montfort),
loeje (L382p Montfort)
|
Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)] || Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31305 |
beitel |
beitel:
bęjtǝl (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.] || De beitels die door de smid worden gebruikt zijn in het algemeen uit één stuk metaal vervaardigd, en hebben niet, zoals de beitels van de timmerman, klompenmaker, kuiper, etc., een hecht van hout of kunststof. Al naar gelang van de werkzaamheden, verschilt ook de vorm van de beitel. Beitels worden onder meer gebruikt voor het weghakken van bramen en lasslakken, voor het doorhakken van bouten, voor het splijten en doorhakken van metaalplaat en voor het aanbrengen van groeven in metaal. De smid kent ook beitels aan een steel; zij worden vooral gebruikt wanneer gloeiende voorwerpen moeten worden bewerkt. Zie ook de volgende lemmata. [N 33, 109]
II-11, II-12
|
31902 |
beitelsnede |
waat:
wārt (L382p Montfort)
|
Het snijdend gedeelte van de beitelvouw. [N 53, 34b-c; N G, 28]
II-12
|
24301 |
bek |
muil:
moe:l (L382p Montfort),
moel (L382p Montfort),
WLD
moel (L382p Montfort)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)] || muil
III-4-2
|
21775 |
bekakt praten |
zich aanstellen met kallen:
nb : stoottoon
zich aa: nstè:lle mit ka:lle (L382p Montfort)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21777 |
bekakte praat |
eigendunk:
eigen dunk (L382p Montfort),
kak veil hebben:
kak veil hubbə (L382p Montfort)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
kak veil hebben:
kak veil hubbə (L382p Montfort),
zich aanstellen met kallen:
nb : stoottoon : (cursieve :) sleeptoon
zich aa: nstè:lle mit ka:lle (L382p Montfort)
|
bekakt praten [N 102 (1998)] || taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21830 |
bekendmaken |
omroepen:
omroopə (L382p Montfort),
uitbellen:
oetbèllə (L382p Montfort),
uitroepen:
oet roopen (L382p Montfort)
|
officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|