33922 |
mooi pratend het paard op de nek kloppen |
prijzen:
prizǝ (L382p Montfort)
|
[N 8, 103e]
I-9
|
25169 |
mooi, helder weer |
schoon weer:
schaon weer (L382p Montfort),
schôôn wèr (L382p Montfort),
sjoea.n wae.r z‧een (L382p Montfort)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23499 |
moordkruis |
moordkruis:
moordkruuts (L382p Montfort)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33809 |
moorkop |
moorkop:
mōrkǫp (L382p Montfort)
|
Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f]
I-9
|
20521 |
moot vis |
moot:
moot (L382p Montfort, ...
L382p Montfort,
L382p Montfort)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
foeteren:
foeteren (L382p Montfort),
foetərə (L382p Montfort),
kijven:
kievə (L382p Montfort),
mommelen:
Van Dale: mommelen, 1. binnensmonds spreken, mompelen. Vgl. mummelen. mummelen, 1. onduidelijk spreken; mompelen. WNT: mommelen, daarnaast ook mummelen. mummelen, bijvorm van mommelen.
momele (L382p Montfort),
mompelen:
mompələ (L382p Montfort),
mopperen:
moppərə (L382p Montfort),
morren:
morrə (L382p Montfort)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25265 |
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 |
kleine morgen:
morge klein (L382p Montfort),
morgen:
morgə (L382p Montfort)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
morgegebed (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
morgengebeden (mv.):
morgegebèje (L382p Montfort)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] || morgengebed [SGV (1914)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knooien (L382p Montfort),
knoojə (L382p Montfort),
morsen:
morsə (L382p Montfort)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29998 |
mortel |
spijs:
sp ̇īs (L382p Montfort)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|