17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
gevel (L382p Montfort),
kokker:
kokker (L382p Montfort),
kuit:
kuit (L382p Montfort),
snotterharen:
snoterhaore (L382p Montfort),
snuits:
snōētsj (L382p Montfort),
tomp:
[sic]
tump (L382p Montfort)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
naasgater (L382p Montfort)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
scheer:
sxēǝr (L382p Montfort)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
34370 |
neusring |
bril:
brel (L382p Montfort)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
20482 |
nicht |
nicht:
neen
nich (L382p Montfort)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17698 |
nier |
nier:
neer (L382p Montfort)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34208 |
nierbekkenontsteking |
dresen:
dręi̯sǝ (L382p Montfort)
|
Een aandoening van de pisbuis, vervolgens van de blaas en van een van de pisleiders en tenslotte van het nierbekken. De kwaal komt bijna uitsluitend bij het vrouwelijk dier voor. De dieren hebben minder eetlust, herkauwen weinig, vermageren, hebben een droge en stugge huid. Ze urineren telkens in kleine hoeveelheden. De oorzaak is een bepaalde smetstof. Zie ook het lemma ''chronische nier- en nierbekkenontsteking'' in wbd I.3, blz. 486. [N 3A, 94; N 52, 29; A 48A, 43]
I-11
|
18094 |
niersteen |
niersteen:
neerstein (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34153 |
niet behouden |
niet behouden:
nēt bǝhājǝ (L382p Montfort)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
34149 |
niet bevrucht |
gust:
gøst (L382p Montfort),
gø̜s (L382p Montfort),
leeg:
lē̜x (L382p Montfort)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|