33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
afrastering:
āfrastǝreŋ (L382p Montfort)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
omhooggaon (L382p Montfort),
stijgen:
stijgen (L382p Montfort)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
hoes:
hus (L382p Montfort)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
31423 |
omslagboor |
zwengelboor:
sweŋǝlbǭr (L382p Montfort)
|
Houtboor met een houten of metalen C-vormige booromslag waarmee een draaiende beweging wordt gegeven aan het boorijzer. Zie ook het lemma ɛomslagboorɛ in Wld II.11, pag. 84.' [N 53, 160c; monogr.]
II-12
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
omtrèk (L382p Montfort),
omtrék (L382p Montfort)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33651 |
omwalde akker |
hof:
hōf (L382p Montfort)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
34211 |
omweiden |
omweiden:
ǫmwɛi̯jǝ (L382p Montfort)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25087 |
onbelangrijk |
luttel:
luttel (L382p Montfort),
min:
min (L382p Montfort),
niet wichtig:
neet wichtig (L382p Montfort),
nietig:
nietig (L382p Montfort),
onbelangrijk:
onbəlangriek (L382p Montfort),
weinig:
wenig (L382p Montfort)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)] || niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
bot:
bot (L382p Montfort),
onbeleefd:
onbeleef (L382p Montfort),
onbəlèf (L382p Montfort)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
boers:
boers (L382p Montfort),
lomp:
lomp (L382p Montfort),
nut:
nut (L382p Montfort),
onbeschoft:
onbəschoft (L382p Montfort),
ongeschoft:
ongeschoefdj (L382p Montfort)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|