18975 |
onfatsoenlijk |
onfatsoenlijk:
onfatseunlijk (L382p Montfort),
onfatsoenlək (L382p Montfort),
vies:
vies (L382p Montfort)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30020 |
ongebluste kalk |
kluitkalk:
kluitkalk (L382p Montfort)
|
Gebrande kalk die nog niet met water is aangelengd. Schelpkalk, steenkalk en mergelkalk zijn verschillende soorten ongebluste kalk. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. De term 'kluitkalk' wordt gebruikt voor Luikse kalk die als grondstof de Belgische hardsteen heeft (Zwiers I, pag. 591). [N 30, 29a; monogr.]
II-9
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
ongesiefer:
ŏngesiefer (L382p Montfort),
óngəsiefər (L382p Montfort),
Veldeke
ongesiefer (L382p Montfort),
venijdig:
Veldeke
veniedig (L382p Montfort),
venijnig:
Veldeke wordt gezegd van muggen of ander stekend of bijtend ongedierte. Men brengt al of niet venienig zijn in verband met weersverandering
venienig (L382p Montfort)
|
gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)] || ongedierte || schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)] || venijn(t), in de betekenis van klein gedierte; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18901 |
ongehoorzame jongen |
bengel:
bengel (L382p Montfort),
vlegel:
vlègel (L382p Montfort)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20382 |
ongehuwd samenleven |
hokken:
hokke (L382p Montfort),
hokkə (L382p Montfort),
meteen huizeren:
mit ein hoezeere (L382p Montfort)
|
een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)] || samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23246 |
ongelovige |
ongelovige:
òngluivige (L382p Montfort)
|
Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18130 |
ongeluk |
ongeluk:
ongəluk (L382p Montfort),
onval:
onval (L382p Montfort)
|
Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18821 |
ongelukkige |
stakker:
stakker (L382p Montfort),
stakkerd:
stakkərd (L382p Montfort)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boedel:
boedel (L382p Montfort),
boel:
boel (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
rommel:
rommel (L382p Montfort),
romməl (L382p Montfort),
vracht:
vrag (L382p Montfort),
warboel:
warboel (L382p Montfort),
warwinkel:
warwinkel (L382p Montfort)
|
boel [SGV (1914)] || een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23486 |
ongewijde aarde |
ongewijd kerkhof:
ongewiede kirkhof (L382p Montfort),
ongewijde aarde:
ongewiedje aerd (L382p Montfort),
verloren kerkhof:
verlaore kirkhof (L382p Montfort)
|
Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)]
III-3-3
|