e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oprispen oprupsen: oprupse (Montfort), zoer opröpse (Montfort), oprutsen: oprutse (Montfort), opstoten: zoer opstoeate (Montfort), rupsen: röpse (Montfort) Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
oprisping boering: boereng (Montfort) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] III-1-2
oprit oprit: oprit (Montfort, ... ) een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)] III-3-1
opruimen opruimen: opruimen (Montfort), opr‧y(3)̄mə (Montfort) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opscheppen schroeten: cf. WNT: schroet, (?) Blijkbaar een klanknabootsing. Kalkoen. In zuidelijke dialecten, bijv. in Limburg (O. Volkst. 2, 240a)?  schroetə (Montfort, ... ), stoefen: stoefen (Montfort, ... ), stoeffə (Montfort, ... ), [=lm. opscheppen?, RK]  stoefe (Montfort) opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)] || zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
opschuiven opschuiven: opschuuve (Montfort), opschuuvə (Montfort) Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)] III-1-2
opspelen foeteren: foeteren (Montfort), opspelen: opspeelə (Montfort), opspelen (Montfort) zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)] III-1-4
opstaan allez-hop: alęi̯ hǫp (Montfort) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opsteker opsteker: ǫpstēkǝr (Montfort), ǫpštē̜kǝr (Montfort) Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a] I-3, I-4
optassen, vouwen (een) kop zetten: kǫp ˲zetǝ (Montfort) Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6] I-3