21747 |
plunderen |
plunderen:
plunjeren (L382p Montfort),
plunnərə (L382p Montfort)
|
als buit meenemen [pluimen, plunderen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24991 |
poeder, pulver |
poeder:
poejer (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
stof:
stof (L382p Montfort)
|
tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33707 |
poel |
poel:
pōl (L382p Montfort)
|
Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.]
I-8
|
24949 |
poel, plas |
poel:
peul (L382p Montfort)
|
poelen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
22661 |
poesjenellenkelder |
poesjenellenkelder:
poesjenellekelder (L382p Montfort)
|
De ruimte waar marionettenvoorstellingen gegeven worden [poesjenellekelder, poesje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19425 |
poetsen, schoonmaken |
poetsen:
poetse (L382p Montfort),
putse (L382p Montfort),
schoonmaken:
schoonmaken (L382p Montfort)
|
Rein, schoon, als gevolg van het poetsen (schoon, proper) [N 79 (1979)] || Reinigen, poetsen, (poetsen, kuisen, schoonmaken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19468 |
poetsmiddel |
poetspommade:
poetsplemaat (L382p Montfort),
putspləm‧āt (L382p Montfort)
|
Zacht schuurmiddel voor b.v. zilver of koper (kuis, poets, potlood) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18052 |
pokdalig |
mottig:
mottig (L382p Montfort),
pokdalig:
pokdalig (L382p Montfort)
|
pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19418 |
poken |
ragelen:
raogele (L382p Montfort),
rōͅxələ (L382p Montfort),
r‧ōͅxələ (L382p Montfort)
|
Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren) [N 79 (1979)] || poken [SGV (1914)]
III-2-1
|
31552 |
polijststaal, polijstvijl |
polijster:
pǫlīstǝr (L382p Montfort)
|
Een zeer fijn geslepen en zeer hard staal waarmee men gevijld metaal polijst. Het heeft ongeveer de vorm van een vijl. Het uiteinde van het blad van de vijl was bij sommige informanten soms haaksgewijs omgebogen. Ook de invuller uit L 321 merkte op dat hij een gekromd polijststaal meestal zelf maakte door het blad van een oude vijl heet te maken en vervolgens te buigen. Diverse invullers vermeldden ook het gebruik van een zoetvijl bij het polijstwerk. Zie ook dit lemma. [N 33, 261a-b]
II-11
|