id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21804 | bijleggen | bijleggen: biegelagdj (Montfort), bielikke (Montfort), ruuzie bieligge (Montfort), lappen: lappe (Montfort), lappen (Montfort) | een ruzie, een onenigheid bijleggen of oplossen [schavelen] [N 85 (1981)] || Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)] III-3-1, III-3-2 |
21156 | bijweg | bijweg: bie weeg (Montfort), zijweg: ziewèg (Montfort) | een weg die niet de hoofdverbinding vormt (bijweg, remel) [N 90 (1982)] III-3-1 |
29948 | bikbijltje | kaphamer: kaphāmǝr (Montfort) | Tweesnijdend bijltje met kort handvat om oude stenen schoon te kappen. Zie ook afb. 9. Het verwijderen van oude specieresten van metselstenen werd in Q 116 'afbikken' ('āf˱bekǝ') genoemd. [N 30, 15c] II-9 |
22705 | bikkel(s) | kootje: keutjes (Montfort) | De beentjes. [N R (1968)] III-3-2 |
22704 | bikkelen | kootjes ballen: keutjes balle (Montfort) | Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)] III-3-2 |
17652 | bil | bats: bats (Montfort) | Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9 |
21878 | billijk | billijk: billijk (Montfort), schappelijk: schappəlik (Montfort) | redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)] III-3-1 |
24791 | bilzekruid | varkensboon: WLD verkes baon (Montfort) | Bilzekruid (hyoscyamus niger 30 tot 80 cm groot. De gehele plant is wollig behaard en kleverig door de klierharen, ruikt onaangenaam; de bladeren zijn langwerpig-eivormig, grof bochtig getand; de bloemen groeien in vrij dichte trossen, trechtervormig. F [N 92 (1982)] III-4-3 |
29408 | binder | binder: benjǝr/benjǝrsǝ (Montfort) | Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.] I-4 |
34306 | binnenbeer | binnenbeer: benǝbē̜r (Montfort) | Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12 |