32228 |
sluitstuk van de asstroppen |
asbeugel:
as˱bø̄gǝl (L382p Montfort)
|
Verbindingsstuk waarmee de asstroppen met behulp van moeren en bouten om het asblok heen gesloten worden. Zie ook afb. 195. [N G, 48c]
II-12
|
20491 |
slurpen |
lebberen:
lebberen (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
lepsen:
lèpsche (L382p Montfort),
slurpen:
schlurpe (L382p Montfort),
slurpe (L382p Montfort),
slurpen (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
slurrəpə (L382p Montfort)
|
slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19364 |
sluwe persoon |
geslepene, een -:
eine gəsleepənə (L382p Montfort),
misling:
ne misling (L382p Montfort),
slimmerik:
eine slummərik (L382p Montfort)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17741 |
smaak |
appetijt:
appetīēt (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
smaak:
smāāk (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19018 |
smachten |
smachten:
smachten (L382p Montfort)
|
reikhalzend en kwijnend verlangen, ontzettend sterk verlangen [smachten, snakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20601 |
smaken |
smaken:
schmake (L382p Montfort)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|
20490 |
smakken |
smakken:
smakken (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
smekken:
smekke (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
quatschen (du.):
kwatsje (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
schampen:
schampe (L382p Montfort),
schampə (L382p Montfort),
scherp zijn:
scherpzeen (L382p Montfort),
smalen:
schmale (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] || op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)] || smalen [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
22425 |
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten |
baan:
baan (L382p Montfort),
doel:
doel (L382p Montfort)
|
De smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33691 |
smalle weg, pad |
pad:
pāt (L382p Montfort),
vaart:
vārt (L382p Montfort),
weg:
wē̜.x (L382p Montfort)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|