e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Montfort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluitstuk van de asstroppen asbeugel: as˱bø̄gǝl (Montfort) Verbindingsstuk waarmee de asstroppen met behulp van moeren en bouten om het asblok heen gesloten worden. Zie ook afb. 195. [N G, 48c] II-12
slurpen lebberen: lebberen (Montfort, ... ), lepsen: lèpsche (Montfort), slurpen: schlurpe (Montfort), slurpe (Montfort), slurpen (Montfort, ... ), slurrəpə (Montfort) slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)] III-2-3
sluwe persoon geslepene, een -: eine gəsleepənə (Montfort), misling: ne misling (Montfort), slimmerik: eine slummərik (Montfort) een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)] III-1-4
smaak appetijt: appetīēt (Montfort, ... ), smaak: smāāk (Montfort, ... ) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1
smachten smachten: smachten (Montfort) reikhalzend en kwijnend verlangen, ontzettend sterk verlangen [smachten, snakken] [N 85 (1981)] III-1-4
smaken smaken: schmake (Montfort) smaken [SGV (1914)] III-2-3
smakken smakken: smakken (Montfort, ... ), smekken: smekke (Montfort, ... ) smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)] III-2-3
smalen quatschen (du.): kwatsje (Montfort, ... ), schampen: schampe (Montfort), schampə (Montfort), scherp zijn: scherpzeen (Montfort), smalen: schmale (Montfort, ... ) met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] || op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)] || smalen [SGV (1914)] III-1-4, III-3-1
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten baan: baan (Montfort), doel: doel (Montfort) De smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel]. [N 88 (1982)] III-3-2
smalle weg, pad pad: pāt (Montfort), vaart: vārt (Montfort), weg: wē̜.x (Montfort) Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.] I-8