34592 |
spil van de berries |
draaistang:
drɛi̯staŋ (L382p Montfort)
|
IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c]
I-13
|
26687 |
spil van de handmolen |
spil:
spel (L382p Montfort)
|
De as waar bij eenvoudige handmolens de bovenste steen om draait. De as is met één uiteinde bevestigd in de onderste steen. [N D, 14]
II-3
|
24379 |
spin |
kobbe:
Veldeke Het heeft mij in dit verband getroffen dat Guido Gezelle in zijn gedicht "de Averulle en de Blomme"een spin ook kobbe noemt
kŏb (L382p Montfort),
spin:
spen (L382p Montfort),
spi:n (L382p Montfort),
Duitsche sp
spin (L382p Montfort),
spinnenkop:
spi:nnəköp (L382p Montfort),
Veldeke
spinnekop (L382p Montfort),
vaamspin:
Veldeke
vaamspin (L382p Montfort),
vrijer:
Veldeke
vrièjer (L382p Montfort)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [RND], [SGV (1914)] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
spenǝ (L382p Montfort),
spinnen (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
kobbengeweef:
Veldeke ouder personen zeggen -
kobbe gewaef (L382p Montfort),
spinnenkop:
spenəkoͅp (L382p Montfort),
Veldeke
spinnekôb (L382p Montfort)
|
spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29117 |
spinnewiel |
spoel:
spōl (L382p Montfort),
špōl (L382p Montfort)
|
Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I]
II-7
|
24658 |
spint, zachte houtlaag onder de schors |
spint:
spintj (L382p Montfort),
WLD
spint (L382p Montfort)
|
De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19451 |
spionnetje, kijkgaatje |
kijkgat:
kīk˃gāt (L382p Montfort),
kijkvenstertje:
kiekvinsterke (L382p Montfort)
|
Raampje of gaatje in de deur om te zien wie er voor de deur staat (kijkvenstertje, oog, kijkgaatje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18088 |
spit |
hintenpijn:
hinje pien (L382p Montfort),
scheut in de rug:
schut in de rug (L382p Montfort),
sjeut (L382p Montfort)
|
Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
22535 |
spitse eind van een ei |
eispits:
eispits (L382p Montfort),
kop:
kop (L382p Montfort)
|
Het spitse eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)]
III-3-2
|