33158 |
strosnijmolen |
hakselmachine:
hɛksǝlmǝšin (L382p Montfort)
|
Het toestel waarin en waarmee stro tot snippers gehakt wordt dat als veevoeder moet dienen. Vergelijk ook het lemma ''strosnijbak'' (6.4.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [N 18, 107; L 26, 12; monogr.; add. uit JG 1c]
I-4
|
31376 |
strovijl |
pruisenvijl:
prȳsǝvīl (L382p Montfort)
|
In het algemeen een vijl met een vrij grof bekapt blad dat plat of halfrond kan zijn. Strovijlen ontlenen hun naam aan het feit dat ze in bundels van 2 tot 16 stuks of meer in stro verpakt verkocht werden. Zie ook afb. 98. De strovijl is ook wel bekend onder de naam Duitse vijl (vgl. Vuylsteke, pag. 166). [N 33, 101; N 33, 86]
II-11
|
33127 |
strowalm |
dekstruu:
dękstrø̄ (L382p Montfort),
schoofstruu:
šø̜i̯fštrø̄ (L382p Montfort)
|
Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b]
I-4
|
33128 |
strowis |
struuwis:
strø̄węs (L382p Montfort)
|
Klein busseltje lang stro, met name gebruikt om er een stroband van te maken. [S 36; monogr.]
I-4
|
19394 |
strozak |
matras:
mətras (L382p Montfort),
strozak:
streuzak (L382p Montfort)
|
Met stro gevulde matras (bulster, paljas, strozak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24481 |
struik (alg.) |
struik:
stroek (L382p Montfort),
WLD
stroek (L382p Montfort)
|
De plant met een stengel die zich reeds vanaf de grond in min of meer stevige, veelal houtige takkn verdeelt (struik, buis, hucht, bos, horst, pol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17851 |
struikelen |
struikelen:
struikələ (L382p Montfort),
strukele (L382p Montfort),
struukelen (L382p Montfort)
|
struikelen [SGV (1914)] || Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24764 |
struikhei |
bezemhei:
eigen spelling
bessemhei (L382p Montfort),
WLD
bessem hei (L382p Montfort),
hei:
-
heij (L382p Montfort)
|
Struikhei (calluna vulgaris). Een 20 tot 100 cm laag heestertje; de bladeren zijn smal en ongesteeld, ze bevinden zich in 4 rijen en zijn niet afvallend; de bloemen bevinden zich in rijke trossen en zijn naar één kant gericht, meestal rozerood of paars va [N 92 (1982)] || struikheide [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
21729 |
struikrover |
struikrover:
stroekraover (L382p Montfort),
stroekruiver (L382p Montfort)
|
een rover die zich in en achter struiken verbergt om vandaaruit de voorbijgangers te overvallen [binder, baanstroper, struikrover] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24745 |
struisgras |
smelen:
WLD
smeelje (L382p Montfort),
stratengras:
-
stroategraas (L382p Montfort),
struikgras:
WLD
stroekgraas (L382p Montfort),
winde:
eigen spelling
winj (L382p Montfort)
|
moerasstruisgras [DC 60a (1985)] || Struisgras (agrostis nebulosa). Een 10 tot 80 cm grote plant. De plant is zodevormig; de bladeren zijn smal en vlak en hebben een kort tongetje; de aartjes bevinden zich in eivormige, na de bloei uitgespreide pluimen, 1-bloemig, meestal violetbruin van kl [N 92 (1982)]
III-4-3
|