| 30117 |
timpaan |
precisiewerk:
prǝsisiwerǝk (L382p Montfort)
|
De ruimte tussen de bovendorpel van het kozijn van een raam of deur en de daarboven zich welvende boog. Wanneer boven een raam of deur met rechte bovendorpel een segment-, rond- of ellipsboog is geslagen, wordt het boogschild, d. i. de ruimte, die door de boog ingesloten wordt, niet alleen gevuld, maar veelal ook versierd. Bij vlak werk in metselwerk bestaat de boogvulling gewoonlijk uit enige lagen steen, hetzij zonder enige versiering, hetzij door het aanbrengen van gekleurde stenen enigszins gefigureerd. (Zwiers I, pag. 159). [N 32, 16b; monogr.]
II-9
|
| 24254 |
tjiftjaf |
ovenmannetje:
aovermenke (L382p Montfort)
|
tjiftjaf
III-4-1
|
| 25228 |
tocht, zuiging van lucht |
trek:
d⁄n trèk (L382p Montfort),
traek (L382p Montfort),
trèk (L382p Montfort)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 24255 |
tochtig |
parig:
paarig (L382p Montfort),
parig (L382p Montfort),
rits:
rēts (L382p Montfort, ...
L382p Montfort),
springig:
sprɛŋex (L382p Montfort),
tochtig:
tøxtex (L382p Montfort),
tø̜xtex (L382p Montfort),
tǫxtex (L382p Montfort)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] || tochtig, verlangend naar de paring, gezegd van vogels (parig) [N 83 (1981)]
I-11, I-12, III-4-1
|
| 21565 |
toegangsprijs |
entree (<fr.):
entree (L382p Montfort, ...
L382p Montfort)
|
de prijs die men moet betalen om ergens binnen te komen [entree, inkom, inkomgeld, inkomprijs] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 33697 |
toegangsweg naar het erf |
opvaart:
ǫp˲vārt (L382p Montfort)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|
| 33592 |
toekruid, algemeen |
gekruid:
WLD
gə-krūūjə (L382p Montfort),
specerijkruid:
specerie kroet (L382p Montfort)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 22547 |
toepen (kaartspel) |
toepen:
toepe (L382p Montfort)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 21438 |
toeslag |
kosten:
köstə (L382p Montfort),
toeslag:
toerlaag (L382p Montfort)
|
het geld wat men voor kosten boven de koopprijs moet betalen op een veiling [onraad, ongeld, kavelgeld, herengeld, beugelgeld, toeslag] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 20141 |
toestel waarin men kinderen leert lopen |
loopkorf:
laopkeurf (L382p Montfort),
loopwagen:
laopwaagə (L382p Montfort),
⁄ne laop wage (L382p Montfort)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|